Foto: Caroline Martin Musique |
De Bagatelles, Op. 33, voor solo piano werden gecomponeerd door Ludwig van Beethoven in 1801–02 en in 1803 gepubliceerd via de Weense uitgever Bureau des arts et d'industrie. De zeven bagatelles zijn vrij typerend voor de vroege stijl van Beethoven, met behoud van vele compositorische kenmerken van het begin Klassieke periode.
De pianosonate nr. 28 in A majeur, Op. 101 is gecomponeerd in 1816 en gepubliceerd in 1817. Opgedragen aan de pianist Barones Dorothea Ertmann, geboren Graumen. Deze sonate wordt beschouwd als de eerste van de componist late pianosonates. De sonate markeert tevens het begin van wat algemeen wordt beschouwd als de laatste (derde) periode van Beethoven, waar de vormen complexer zijn, ideeën breder, texturen meer polyfoon en de behandeling van de thema's en motieven nog geavanceerder dan voorheen.
Beethoven zelf beschreef deze sonate, samengesteld in de stad Baden, net ten zuiden van Wenen, in de zomer van 1816, als 'een reeks indrukken en mijmeringen.' De meer intieme aard van de late sonates heeft waarschijnlijk een verband met zijn doofheid, die in dit stadium bijna totaal was. Hij was hierdoor zo volledig geïsoleerd van de samenleving dat zijn enige middel om met vrienden en bezoekers te communiceren via notitieboekjes was.
Ludwig van Beethoven's pianosonate nr. 29, Op. 106 (bekend als de Hammerklaviersonate) zou hierna komen. Deze pianosonate wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste werken van de derde periode van de componist en een van de grootste pianosonates aller tijden. Het stuk werd voltooid in 1818 en wordt vaak beschouwd als Beethovens technisch meest uitdagende pianocompositie en een van de meest veeleisende solowerken in het klassieke pianorepertoire. De eerste gedocumenteerde openbare uitvoerder was in 1836 Franz Liszt (in Parijs). Er volgde een enthousiaste recensie door Hector Berlioz.
Franz Schubert zijn laatste drie pianosonates, D958, D959 en D960, zijn zijn laatste grote composities voor solo piano. Ze zijn geschreven tijdens de laatste maanden van zijn leven, tussen de lente en de herfst van 1828, maar werden pas ongeveer tien jaar na zijn dood gepubliceerd, in 1838–1839. Net als de rest van de pianostukken van Schubert kregen ze in de 19e eeuw maar weinig aandacht. Hoe anders kijken we er nu tegenaan! Ze maken deel uit van het belangrijkste pianorepertoire en verschijnen regelmatig op concertprogramma's. D960 is mijn favoriete sonate van de drie. In de linkerhand hoor je daar de dood al aankloppen...
Brautigam speelde de stukken van Van Beethoven met bladmuziek voor zich. De sonate van Schubert werd volledig uit het hoofd gespeeld. En hoe! Al klinken Ludwig zijn pianostukken nog mooier op een fortepiano. Bij Schubert heb ik daar minder 'last' van. Wellicht komt dat door de alsmaar zingende melodieën van Franz.
[Geraadpleegd: Wikipedia]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten